Laat u niet vangen aan de kosten van uw pensioensparen

© Getty Images/Maskot

Als pensioenspaarders al oog hebben voor de kosten van hun pensioenspaarfonds of pensioenspaarverzekering, dan focussen ze vooral op de instapkosten. Nochtans wegen die minder zwaar dan de lopende kosten. En die worden vaak vergeten.

De regering-De Croo wil de kosten van de pensioenplannen in ons land, zoals de instap- en de beheerskosten, grondig onder de loep nemen. “De kosten die financiële instellingen aanrekenen in het kader van tweede en derde pijler worden in kaart gebracht en geanalyseerd. Indien nodig worden maatregelen genomen”, staat in het federale regeerakkoord. De tweede pensioenpijler omvat de formules voor een aanvullend pensioen, zoals de groepsverzekering via de werkgever, het VAPZ (vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen) en de IPT (individuele pensioentoezegging) voor zelfstandigen. De derde pijler omvat individuele formules zoals het pensioen- of langetermijnsparen.

‘We vragen dat de instapkosten voor pensioenspaarverzekeringen beperkt blijven tot maximaal 2 procent’ – Yves Evenepoel, Test-Aankoop

De consumentenorganisatie Test-Aankoop ijvert al lang voor lagere kosten. “Voor de spaarverzekeringsproducten van de tweede en de derde pijler vragen we lagere uitstap- en transferkosten, tot maximaal 2 procent. Nu mogen nog uitstap- en transferkosten tot maximaal 5 procent worden gevraagd en in sommige gevallen is zelfs meer dan 10 procent toegelaten. Dat belemmert niet alleen de concurrentie, het is ook niet meer aangepast aan de huidige economische situatie”, zegt Yves Evenepoel van Test-Aankoop. “Daarnaast vragen we dat de instapkosten voor pensioenspaarverzekeringen beperkt blijven tot maximaal 2 procent. Nu staan sommige verzekeraars toe dat de makelaars 6 procent instapkosten vragen.”

Regering-De Croo draait indexeringsklok een jaar terug

In 2020 kunt u maximaal 990 euro per jaar storten in uw pensioenspaarfonds of pensioenspaarverzekering, goed voor een belastingvoordeel van 30 procent, of 297 euro per jaar. Het is ook mogelijk maximaal 1270 euro te storten. Stortingen tussen 990 en 1270 euro leveren een belastingvoordeel van 25 procent op (maximaal 317,5 euro per jaar). Die grensbedragen blijven de komende jaren onveranderd, want de regering heeft de indexering ervan bevroren tot 2024.

Voor andere grensbedragen geldt zelfs opnieuw de indexering van 2019. Dat geldt onder meer voor het fiscale langetermijnsparen via een levensverzekering. “Moet u dit jaar nog uw premie betalen, dan topt u die het best af op 2350 euro, ook al laat de wet nog 2390 euro toe. Die 40 euro te veel zal u geen fiscaal voordeel meer opleveren, maar het wordt later wel belast”, zegt fiscaal expert Jef Wellens.

Lees ook

‘Regering bevriest sommige belastingverminderingen’

Al die kosten hebben een effect op het rendement, al hebben de meeste spaarders geen idee hoe groot die impact is. Vaak gaat de meeste aandacht naar de instapkosten, die de spaarder betaalt elke keer als hij een storting doet in bijvoorbeeld een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering. Die kosten rekent de bank of de verzekeraar aan “voor de commercialisering en de professionele ondersteuning”. “Instapkosten hebben een eenmalige impact”, zegt Johan De Buyck van BNP Paribas Fortis. De instapkosten worden afgehouden van elke storting. Stort u 990 euro in een pensioenspaarfonds met 3 procent instapkosten, dan vloeit in werkelijkheid slechts 960,3 euro naar het fonds. “Daar staat tegenover dat een spaarder al die jaren nadien geen impact meer voelt van die kosten”, zegt De Buyck. Tegenover de instapkosten staan de lopende kosten, die jaarlijks terugkeren. Ze hebben doorgaans betrekking op het beheer van het fonds, de administratieve kosten en de marketingkosten.

Instapkosten

Maar wat is de impact van die kosten op het rendement? Stel dat u in Gent woont (met een gemeentebelasting van 6,9%) en dat u vanaf uw dertigste jaarlijks 990 euro in een pensioenspaarfonds stort. Aan het einde van de rit betaalt u dan een eindbelasting van 5127 euro, ongeacht het rendement dat u hebt gehaald. Vervolgens gaan we uit van een gemiddeld jaarlijks rendement van 4,5 procent, in een neutraal scenario. Met 3 procent instapkosten voor elke storting komt het eindkapitaal (na aftrek van belastingen) uit op netto 75.467 euro. Als ook rekening wordt gehouden met de fiscale voordelen, dan komt het nettorendement uit op 5,77 procent. Maar wat gebeurt er als de instapkosten geen 3 maar 1,5 procent bedragen? De eindbelasting stijgt lichtjes: tot 5203 euro. Door de lagere instapkosten vloeit meer kapitaal naar het fonds en is de netto-inleg groter. Aan het einde van de rit blijft een netto-eindkapitaal van 76.582 euro over. Door de instapkosten te verlagen naar 1,5 procent stijgt het nettorendement van 5,77 naar 5,84 procent. Daarmee bouwt u netto 1115 euro meer pensioenkapitaal op.

Lopende kosten

De bovenstaande scenario’s gaan uit van 1,24 procent aan lopende kosten. Als ook de lopende kosten dalen, van 1,24 naar 1,14 procent bijvoorbeeld, stijgt het jaarlijks veronderstelde fondsrendement van 4,5 naar 4,6 procent (bij ongewijzigde instapkosten van 3%).

De eindbelasting blijft dan ongewijzigd op 5127 euro. Het gemiddelde jaarlijkse rendement (rekening houdend met de fiscale voordelen) komt dan uit op 5,87 in plaats van 5,77 procent. Het opgebouwde pensioenkapitaal stijgt dan van 75.467 naar 77.206 euro. Dat is een verschil van 1739 euro. “Een miniem verschil in de lopende kosten – van amper 0,1 procentpunt – heeft dus over zo’n lange termijn een grotere impact dan een halvering van de instapkosten”, zegt De Buyck.

‘Om ten volle van de vrije concurrentie te kunnen profiteren, mag de overdracht van de spaarpot van een spaarverzekering geen fiscale consequenties hebben’ – Yves Evenepoel, Test-Aankoop

Hoewel de instapkosten minder zwaar wegen dan de lopende kosten, kunnen pensioenspaarders er wel een kleine besparing mee realiseren. Dat geldt zeker voor spaarders die kiezen voor een pensioenspaarverzekering, waar de instapkosten doorgaans hoger uitvallen en het rendement lager is. Stel dat we ook hier uitgaan van een jaarlijkse storting van 990 euro vanaf 35 jaar. Tegen een gewaarborgde rentevoet van 0,5 procent en 6,5 procent instapkosten komt het gemiddelde jaarlijkse nettorendement uit op 1,83 procent. Dat levert een netto-pensioenkapitaal van 33.148 euro op. Bij een halvering van de kosten stijgt het gemiddelde jaarlijkse rendement naar 1,99 procent, wat een pensioenkapitaal van 34.208 euro oplevert. Een besparing van meer dan de helft op de instapkosten levert hier 1060 euro extra pensioenkapitaal op.

Meer dan de kosten

Bij de keuze voor zowel een pensioenspaarfonds als een pensioenspaarverzekering doet u er dus goed aan de kosten onder de loep te nemen, want die nemen een aanzienlijke hap uit het pensioenkapitaal dat u opbouwt. Tegelijkertijd moet u ook goed nadenken over het rendement. “Nieuwe stortingen in een tak-21 spaarverzekering renderen nauwelijks en zullen in de nabije toekomst nog minder opbrengen. Zo verwachten we dat tak23-beleggingsverzekeringen, waarvan het rendement helemaal afhankelijk is van beleggingsfondsen, op lange termijn veel meer zullen renderen. We verwachten dat een goed tak23-aandelenfonds op lange termijn minstens het dubbele zal opbrengen van een goed tak 21-product. Dus niet alleen de kosten zijn belangrijk, ook de opbrengst”, besluit Yves Evenepoel.

‘Gegijzeld door de verzekeraar’

De consumentenorganisatie Test-Aankoop pleit niet alleen voor een beperking van de kosten, maar ook voor een herziening van de fiscaliteit bij een overstap van de ene spaarformule naar de andere. “We dringen er bij de nieuwe regering op aan paal en perk te stellen aan de schandalig zware belasting die soms bij een switch wordt geheven”, zegt Yves Evenepoel van Test-Aankoop. “We pleiten voor fiscale neutraliteit. Om ten volle van de vrije concurrentie te kunnen profiteren, mag de overdracht van de spaarpot van een spaarverzekering geen fiscale consequenties hebben. Anders word je ontmoedigd om in een beter alternatief te beleggen. Je wordt gegijzeld door je verzekeraar.”

Hebt u een tak21-spaarverzekering met een belastingvoordeel via het langetermijnsparen en wilt u die belegging overzetten naar een andere verzekeraar? Dan bent u minstens 33 procent van de opgebouwde spaarpot kwijt aan belastingen. Voor premies van voor 1993 kan het belastingtarief zelfs oplopen tot meer dan 50 procent. En voor de storting bij de nieuwe verzekeraar betaalt u nog eens een verzekeringspremie van 2 procent. Een tak21-pensioenspaarverzekering kunt u wel zonder fiscale bestraffing overhevelen van de ene naar de andere verzekeraar, zolang u het volledige kapitaal overhevelt naar dezelfde soort belegging. En hebt u een tak21-spaarverzekering zonder fiscaal voordeel, dan is het pas verstandig het kapitaal te verhuizen naar een tak21-verzekering bij een andere verzekeraar als het contract al minstens acht jaar loopt. Want dan betaalt u enkel de verzekeringspremie van 2 procent. Maakt u de switch vroeger, dan betaalt u 30 procent roerende voorheffing op een fictief rendement van 4,75 procent, plus de verzekeringspremie van 2 procent bij de nieuwe verzekeraar.

Hebt u een pensioenspaarfonds, dan is het wel mogelijk zonder fiscale consequenties over te stappen naar een ander pensioenspaarfonds, zowel bij de eigen bank als bij een andere bank. Het is echter niet mogelijk van een pensioenspaarfonds over te stappen naar een pensioenspaarverzekering. Evenepoel: “Nochtans kan dat soms raadzaam zijn, bijvoorbeeld wanneer je de pensioenleeftijd nadert en je je tegoeden wilt veiligstellen door de opgebouwde spaarpot vast te klikken in een risicoloze formule. Daarom pleiten we ervoor dat elke switch mogelijk wordt.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content