Welkom in de wondere wereld van factorbeleggen: volg het advies van een Nobelprijswinnaar

© Getty Images
Jef Poortmans
Jef Poortmans redacteur bij Trends

Factorbeleggen is gebaseerd op regels waarvan wetenschappelijk is bewezen dat ze een bovengemiddeld rendement opleveren. Particuliere beleggers kunnen daarvan de vruchten plukken met ETF’s.

Robert Shiller, hoogleraar economie aan de vermaarde YaleUniversity en Nobelprijswinnaar voor Economie, ontwikkelde een theorie om ondergewaardeerde aandelen te ontdekken die een hoger rendement opleveren dan de beurs. Tegenwoordig kunnen beleggers wereldwijd de vruchten van die vondst plukken door Shiller hun beleggingsportefeuille te laten beheren. Niet door hem persoonlijk weliswaar, maar via passief beheerde beleggingsfondsen of ETF’s, die aandelenindexen kopen die volgens de Shiller-methode zijn samengesteld.

Volgens Morningstar bestaan er wereldwijd 1500 ETF’s, die indexen volgen die zijn samengesteld op basis van het factorbeleggen.

Het is een van de vele voorbeelden van een nieuw type indexfondsen dat in opmars is: de factor-ETF’s. Factorbeleggen is een manier van beleggen volgens regels waarvan wetenschappelijk is bewezen dat ze een bovengemiddeld rendement opleveren. Volgens de fondsenspecialist Morningstar zijn er wereldwijd bijna 1500 factor-ETF’s beschikbaar, die indexen volgen die empirisch onderbouwd zijn samengesteld.

Risico drijft rendement

Gewone indexfondsen of ETF’s volgen een standaardindex, zoals de Bel-20 of de S&P500. Daarmee kopen beleggers die hele korf aandelen. Factor-ETF’s volgen indexen die bestaan uit een bepaald type aandeel. Van vijf hoofdfactoren is de afgelopen decennia bewezen dat ze bovengemiddelde rendementen kunnen opleveren (zie kader De grote vijf).

“Eenvoudig uitgelegd zijn factoren risicopremies”, zegt Ivan Snurer, beleggingsadviseur en zaakvoerder van Quantalytica. “Beleggers denken bij factorbeleggen vaak aan extra rendement, maar factoren zijn de facto bronnen van risico, omdat je geld verliest als je ze verkeerd gebruikt.” De risicopremie drukt uit hoeveel rendement beleggers verwachten voor het risico dat ze nemen door in een bepaalde activaklasse te beleggen.

De grote vijf

Van vijf factoren is de afgelopen decennia bewezen dat ze bovengemiddelde rendementen opleveren. We geven telkens een voorbeeld van een index en een ETF die erop zijn gebaseerd.

Value

Deze factor verwijst naar ondergewaardeerde aandelen. “Het gaat om bedrijven die veel winst maken en een sterke reputatie hebben, maar waarvan de aandelenkoers in verhouding tot die winsten lager is dan bij sectorgenoten”, legt Frederiek Schoubben uit. Als voorbeeld geeft hij Tesla en Ford. “Beleggers zijn sterker aangetrokken tot Tesla, dat verlieslatend is, terwijl Ford wel winst maakt, maar door beleggers wordt genegeerd. Daardoor is het aandeel goedkoper dan nodig.”

Index: MSCI USA Enhanced Value

ETF: iShares Edge MSCI USA Value Factor (beheerkosten: 0,15%)

Size

Het is wetenschappelijk bewezen dat aandelen van kleine bedrijven of smallcaps systematisch hogere rendementen opleveren dan aandelen van grote bedrijven.

Index: MSCI Europe Mid Cap Index

ETF: Amundi MSCI Europe Low Size Factor (beheerkosten: 0,23%)

Momentum

Soms zitten aandelenkoersen in een zichzelf versterkende opwaartse beweging. Het kuddegedrag van beleggers drijft die stijging vaak op. Daar speelt de momentumfactor op in. Het bovenmaatse rendement is daardoor vooral psychologisch te verklaren. Toch speelt een verhoogd risico ook een rol, want als die opwaartse trend keert, zal de koers van momentumaandelen steviger dalen dan de aandelenmarkt in het algemeen.

Index: MSCI World Momentum

ETF: iShares MSCI World Momentum Factor (beheerkosten: 0,3%)

Quality

Dat kwaliteitsvolle bedrijven op termijn hogere rendementen halen dan de markt, is deels te verklaren door het irrationele gedrag van beleggers. Veel beleggers voelen zich meer aangetrokken tot trendy en nieuwswaardige aandelen, maar dat zijn vaak niet de meest performante bedrijven. De kwaliteitsfactor kijkt naar bedrijven die structureel winstgevend zijn, een stabiele omzet en een lage schuldgraad hebben en goed geleid worden. Doordat trendsurfende beleggers die vaak links laten liggen, bieden ze op termijn een hoger rendement.

Index: MSCI Europe Quality Index

ETF: Amundi MSCI Europe Quality Factor ETF (beheerkosten: 0,23%)

Volatility

Ook het hogere rendement van laagvolatiele aandelen is te verklaren door menselijke gedrag. Risico staat voor veel beleggers gelijk aan rendement, waardoor risicovolle aandelen, zoals technologie of biotechnologie, overmatig gekocht worden, wat de koersen hoger stuwt. Als het beursklimaat keert, worden die aandelen meer verkocht of zelfs gedumpt. Saaie en onopvallende bedrijven daarentegen – zoals klassieke industrie en autobouwers – hebben minder last van koersschommelingen. Daardoor spreken die minder beleggers aan, waardoor hun koersen lager blijven en ze op termijn meer opwaarts potentieel en dus rendement bieden. Niet-speculatieve beleggers kunnen daar handig op inspelen.

Index: S&P 500 Low Volatility Rate Response Index

ETF: Invesco S&P 500 ex-Rate Sensitive Low Volatility ETF (beheerkosten: 0,25%)

En nog meer…

Nobelprijswinnaar voor Economie William Sharpe legde de basis van het factorbeleggen. In de jaren zestig ontwierp hij het eerste waarderingsmodel voor financiële activa, het Capital Asset Pricing Model (CAPM), dat een duidelijk definitie ontwikkelde van het marktrisico en het bijbehorende rendement. In de jaren negentig stuitten twee andere Nobelprijswinnaars, Eugene Fama en Kenneth French, op de factoren van de bedrijfsgrootte en de onderwaardering.

Daarna bleef het factoruniversum groeien. Deskundigen klagen nu dat er een ware factorzoo aan het ontstaan is. Met het enorme aanbod aan marktdata en de mogelijkheden om die te analyseren, krijgt elk opvallend patroon een factorstempel opgeplakt en wordt er daarna een index op gebouwd. Die hebben evenwel nog niet de tand des tijds doorstaan zoals de vijf hoofdfactoren.

“Elke risicofactor heeft een eigen premie”, stelt Frederiek Schoubben, docent beleggingsleer aan de KU Leuven. Aandelen zijn risicovoller dan obligaties, dus hebben aandelen een hogere risicopremie en een bijbehorend hoger rendement. Van aandelen van kleine bedrijven is wetenschappelijk bewezen dat ze een hoger risico inhouden, maar tegelijk een hoger rendement bieden dan de hele aandelenmarkt. “Kleine bedrijven zijn risicovoller dan grote bedrijven, doordat er minder in wordt gehandeld. Ze lijden ook sterker onder economisch cycli en zijn daardoor gevoeliger voor koersschommelingen. Dus hebben ze een andere risicopremie”, verduidelijkt Frederiek Schoubben.

“Met factorbeleggen kiezen beleggers welk type risicopremie ze willen oogsten”, bevestigt Ivan Snurer.

Kuddegedrag drijft rendement

Dat een hogere risicopremie zorgt voor een bovengemiddeld rendement, gaat evenwel niet altijd op. Zo bieden laagvolatiele aandelen, waarvan de koers minder schommelt dan de algemene markt, systematisch een hoger rendement. Intuïtief zou je het omgekeerde verwachten. Dat heeft een psychologische verklaring, aldus Frederiek Schoubben. “Beleggers associëren risico met rendement en worden daardoor overmatig gezogen naar risicovolle aandelen, zoals Tesla”, legt hij uit. Kuddegedrag dus. “Daardoor schiet de koers van die aandelen de hoogte in, en wordt het potentiële rendement ervan steeds lager. Minder sexy aandelen hebben minder kopers, waardoor hun koers laag blijft en ze meer potentieel rendement behouden.”

FACTORBELEGGEN Heeft dezelfde beperkingen als gewoon beleggen.
FACTORBELEGGEN Heeft dezelfde beperkingen als gewoon beleggen.© GET

Een factor verwijst altijd naar een systematisch herhaald fenomeen op de aandelenmarkt. “Alle professionele beleggers en vermogensbeheerders weten dat kleine bedrijven en ondergewaardeerde en laagvolatiele aandelen hogere rendementen halen, maar toch verdwijnt dat effect niet uit de markt”, legt Frederiek Schoubben uit. “Dat maakt die eigenschappen tot een factor. Zodra zo’n afwijking empirisch en wetenschappelijk is vastgesteld, kun je regels vastleggen om ermee te beleggen.” Die regels worden gebruikt om indexen mee samen te stellen. Beleggers profiteren daarvan via de ETF’s die die indexen volgen.

“Het is bewezen dat factorbeleggen het over lange periodes 1 tot 1,5 procent beter doet dan de markt”, zegt Ivan Snurer. Daarmee is succesvol factorbeleggen, net zoals gewoon beleggen, een zaak voor de lange termijn. “Hoe langer je inzet op bepaalde factoren, hoe meer je van dat extra rendement profiteert”, stelt Snurer.

Duidelijk en goedkoop

Factorbeleggen heeft verscheidene voordelen. “Een eerste voordeel is dat het voor beleggers duidelijk is waarin ze beleggen”, stelt Ivan Snurer. Daarmee hangt samen dat het beleggers de nodige discipline verschaft om zich aan een bepaalde strategie te houden. Als ze kiezen voor het extra risico en het bijbehorende rendement van kleine bedrijven, zullen ze met een factor-ETF geen aandelen van Apple, Ford of Delhaize in hun portefeuille halen. Een ander groot voordeel zijn de lage kosten, aldus Ivan Snurer. “De beheerkosten van factor-ETF’s zijn aanzienlijk lager dan actief beheerde fondsen”, stelt hij.

Maar factorbeleggen is geen wondermiddel. Het heeft ook de beperkingen van gewoon beleggen: de timing bijvoorbeeld. “Het is heel moeilijk de markt te timen in de hoop extra rendement te halen. Bij factorbeleggen is dat ook zo”, legt Ivan Snurer uit. Frederiek Schoubben treedt hem bij: “Op lange termijn kloppen factorindexen altijd de standaardindexen, maar er zijn ook momenten dat sommige factoren het slechter doen dan het marktgemiddelde. Let wel: afgezet tegen alle factoren, zal de standaardindex nooit het hoogste rendement opleveren.”

Factorbeleggers moeten soms dus een stevige maag hebben om de periodes dat ze onderpresteren door te komen. Zo liggen de rendementen van ondergewaardeerde aandelen al enkele jaren onder het marktgemiddelde.

Vuistregels voor alle tijden

Ook al is timen moeilijk, toch zijn er vuistregels voor wanneer een belegger kan inzetten op een factor. Zo zijn ondergewaardeerde en kleine aandelen het aantrekkelijkst als de aandelenmarkt herstelt. “Als de beurs zich na een dip hervat, kopen beleggers vooral aandelen van bekende en grote bedrijven. Net dan moet je genegeerde aandelen kopen”, benadrukt Frederiek Schoubben.

Als de aandelenmarkt in de volgende fase alleen maar in stijgende lijn zit, in een zogenoemde stierenmarkt, is de momentumfactor aan zet. “Die aandelen gaan dan voor een tijdje gekocht blijven worden, waardoor hun koers blijft stijgen”, zegt Frederiek Schoubben. In het omgekeerde scenario, waarin de markt in elkaar stuikt, zijn de factoren van laagvolatiele en kwalitatieve bedrijven koopwaardig. “Dat zijn aandelen van goed geleide bedrijven met een robuuste winstgevendheid”, legt Schoubben uit.

Onlangs zijn er multifactorindexen en bijbehorende ETF’s ontwikkeld die verschillende factoren combineren. Daarmee kunnen beleggers met een ETF inzetten op bepaalde factoren tegelijk. Omdat de samenstelling regelmatig moet worden aangepast om nog aan de factorregels te voldoen, zijn die ETF’s iets duurder dan monofactor-ETF’s.

Welkom in de wondere wereld van factorbeleggen: volg het advies van een Nobelprijswinnaar

De Nobelprijsfactor

Nobelprijswinnaar Robert Shiller heeft zijn naam achter een factorindex gezet, waar beleggers via ETF’s op kunnen inspelen. De Shiller-index speelt in essentie de value-factor uit door de meest ondergewaardeerde aandelensectoren op te nemen.

Shiller heeft de CAPE-ratio ontwikkeld. Die afkorting staat voor Cyclically Adjusted Price Earnings-ratio. Daarmee zet hij de beurskoersen van aandelensectoren af tegen de gemiddelde winsten van die sectoren in de afgelopen tien jaar. Door naar de laatste tien jaar te kijken corrigeert hij de effecten van de economische cycli. In de jaren dat de cyclus op zijn top zit, zullen de winsten hoger zijn, en omgekeerd. De CAPE is daarmee een beter middel om ondergewaardeerde sectoren te ontdekken dan de aandelenkoersen gewoon af te zetten tegen de winsten van een enkel jaar.

De Shiller-index doet die waarderingsoefening maandelijks voor tien aandelensectoren, waaronder technologie, energie en industrie. De vier meest ondergewaardeerde sectoren zijn koopwaardig en blijven in de index. De zes hoogst gewaardeerde verdwijnen eruit. Beleggers kopen daarmee maandelijks de vier meest ondergewaardeerde sectoren en bijbehorende bovengemiddelde rendementen.

De Shiller-index van Amerikaanse aandelen bestaat een goede drie jaar. Het jaarlijkse rendement over die periode komt 1,7 procent uit boven dat van de standaardindex. De Europese evenknie daarentegen doet het minder goed dan de algemene Europese aandelenmarkt: het jaarrendement ligt daar 0,9 procent onder het marktgemiddelde. Ossiam heeft er een ETF rond ontwikkeld. De beheerkosten bedragen 0,65 procent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content