Verschillende schuldtrajecten karakteriseren verschillen in eurozone

De verschillende schuldtrajecten van de landen van de eurozone concretiseren de grote verscheidenheid tussen de perifere landen en de kernlanden van de eurozone en dat is nog opvallender tussen Duitsland en de rest van de regio.

De schuld van de 17 eurolanden steeg in 2011 tot 87,2% van het bbp tegenover 85,3% het voorgaande jaar. Dat is het hoogste percentage sinds de invoering van de euro in 1999.

Griekenland voerde de lijst aan met een schuldniveau van 165,3% van het bbp, terwijl Estland het laagste niveau haalde van 6% van het bbp.

Vorig jaar was Italië nummer twee met een schuld van 120,1% van het bbp, terwijl Spanje van 61,2% steeg naar 68,5%.

Tegelijkertijd daalde het algemene begrotingstekort van de regio van 6,2% naar 4,1% van het bbp omdat de landen, waarbij zowel Griekenland als Spanje maar ook Frankrijk, besparingsmaatregelen doorvoerden om een uitbreiding van de schuldencrisis tegen te gaan en de beleggers ervan te overtuigen dat Europa in staat is om zijn overheidsfinanciën te saneren.

Eenvoudige verklaring voorhanden

Er is volgens Thierry Masset, Chief Investment Officer ING Belgium, een eenvoudige verklaring waarom de kapitaalinjecties van de ECB zulk een kortstondige impact hadden op de problematische staatsobligaties: de LTRO’s worden aan de banken verleend op basis van een benadering per land. Franse, Italiaanse en Spaanse banken zijn de ECB – of beter gezegd hun nationale centrale banken – respectievelijk 211 miljard euro, 202 miljard euro en 197 miljard euro verschuldigd.

ECB-reserves verschuiven

Het zijn wellicht hoofdzakelijk de banken in de probleemlanden die bereid zullen zijn om extra blootstelling aan problematische obligaties te nemen.

Spaanse en Italiaanse banken kunnen duidelijk alleen de laagrentende ECB-reserves (de ECB betaalt 25 basispunten op deposito’s) in staatsobligaties verlaten voor die met een hoger rendement voor zover zij deze reserves in bezit hebben.

Het aandeel van de Spaanse staatsschuld dat in het bezit is van binnenlandse banken steeg van 27% eind november tot 32% eind januari.

Buitenlandse posities daalden van 37% naar 33%. De LTRO zou dus de problemen van Europa kunnen verergeren door de banken in de perifere Europese landen aan te moedigen om meer staatsschuld te kopen en de noodzakelijke schuldafbouw op hun balansen uit te stellen.

Maar tegelijkertijd zijn er heel wat factoren die de ECB-reserves zullen zien verschuiven van de Italiaanse en Spaanse banksystemen naar banken in niet-problematische landen van de eurozone meer bepaald naar de balansen van Noord-Europese banken.

Dat betekent dat, tenzij de Duitse banken bereid zijn om die reserves van de centrale bank die ze hebben ontvangen van banken uit probleemlanden te gebruiken om rechtstreeks risicovolle activa aan te kopen, de positieve impact die de LTRO’s hebben gehad op risicovolle activa zou kunnen verzwakken wanneer het schuldenprobleem opnieuw de kop opsteekt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content