Zorg zelf voor een deftig pensioen

. © CherriesJD (iStock)
Ilse De Witte
Ilse De Witte Redacteur bij Trends

De federale regering wil de tweede pensioenpijler versterken. Iedereen die dat wil, kan binnenkort extra sparen voor het aanvullend pensioen. Vaak is extra pensioen interessanter dan een loonsverhoging.

Een van de speerpunten van het beleid van minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine (MR) is de versterking van de tweede pijler van het pensioen. Hij heeft een wetsontwerp ingediend om alle zelfstandigen, ook diegenen zonder een vennootschap, de kans te geven vanaf 2018 een aanvullend pensioen op te bouwen. En er zijn plannen om in 2018 een vrij aanvullend pensioen te creëren voor werknemers, waardoor ze vrijwillig meer kunnen storten in het pensioenplan van hun werkgever.

De keuze voor het extra aanvullend pensioen ligt telkens bij het individu. We maken voor u de vergelijking tussen de voordelen van extra loon of extra aanvullend pensioen.

Fiscaal voordeliger

Als het brutoloon van een werknemer stijgt, houdt hij van die verhoging vaak minder dan de helft over. De taxshift van de regering-Michel heeft dat niet veranderd. Is het jaarloon van een alleenstaande werknemer lager is dan 54.648,70 euro, dan bouwt hij met elke loonsverhoging extra rechten voor het wettelijk pensioen op. Maar dat stelt niet veel voor.

“Een alleenstaande die een loonsverhoging van 75 euro krijgt, houdt daar ongeveer 1 euro extra wettelijk pensioen aan over per jaar dat hij tegen dat hogere loon werkt, zonder rekening te houden met herwaarderingen”, zegt Kristiaan Andries, senior adviseur van het Juridisch Kenniscentrum van SD Worx. Hoe jonger de werknemer is, hoe groter de impact van een loonsverhoging op zijn wettelijk pensioen is. Zodra zijn loon boven het plafond van 54.648,70 euro uitstijgt, houdt hij er geen extra wettelijk pensioen aan over.

‘Het extra wettelijk pensioen dat je overhoudt aan een loonsverhoging is te verwaarlozen. De fiscaliteit van het aanvullend pensioen is voordeliger.’

“Vaak is het beter te gaan voor extra aanvullend pensioen dan voor een loonsverhoging”, vindt Romina Mandaglio, onafhankelijk financieel planner bij Stremersch, Van Broekhoven & Partners. “Het extra wettelijk pensioen dat je overhoudt aan een loonsverhoging is te verwaarlozen, en de fiscaliteit van het aanvullend pensioen is voordeliger. De belastingdruk op het extra loon is beduidend hoger dan de eindbelasting op het kapitaal van het aanvullend pensioen.”

Mandaglio voegt daar wel aan toe dat nog andere zaken die keuze bepalen. Zo kan het best zijn dat de werknemer de extra cash kan gebruiken, bijvoorbeeld om te verbouwen. “Het is zoeken naar een gezond evenwicht tussen je inkomen van vandaag en je levensstandaard na je pensionering”, zegt Mandaglio. Het aanvullend pensioen zorgt voor een zekere discipline in het sparen voor later. Elke maand stort de werkgever een deel van het loon als premie in de groepsverzekering of het pensioenfonds van het bedrijf.

Het grote nadeel van stortingen voor het aanvullend pensioen is dat de werknemer – op enkele uitzonderingen na – pas aan het kapitaal kan als hij met pensioen of met vervroegd pensioen gaat. En als zijn wettelijk pensioen ingaat, kan hij het kapitaal niet laten staan, want het wordt automatisch uitbetaald. Het aanvullend pensioen is een extra stimulans om langer te werken. “Bij een uitkering op 60 jaar bedraagt de eindbelasting 20 procent, op 65 jaar slechts 10 procent, op voorwaarde dat je tot dan actief blijft”, weet Mandaglio.

De vergelijking

Stel dat een werkgever een budget van 100 euro heeft om een werknemer extra te belonen. Als hij dat gebruikt voor een loonsverhoging of een bonus, houdt de werknemer netto 35,95 euro over. Zijn brutoloon stijgt met 75,19 euro. Dat levert ongeveer 1 euro extra pensioenrechten per jaar op, tenminste als de werknemer nog niet aan het loonplafond zit.

“De werkgever betaalt aan de sociale zekerheid een werkgeversbijdrage van 33 procent. De werknemer draagt een werknemersbijdrage van 13,07 procent af. Op het saldo moet de werknemer inkomstenbelastingen betalen. We gaan uit van een gemiddeld belastingtarief van 45 procent”, legt Andries uit.

‘Het is zoeken naar een gezond evenwicht tussen je inkomen van vandaag en je levensstandaard na je pensionering’

Als de werkgever dat budget stort als een premie in de groepsverzekering, draagt de werkgever veel minder af aan de sociale zekerheid (8,86%). Andries: “De fiscus int wel 4,4 procent premiebelasting en de verzekeraar strijkt instapkosten op. Die kosten zijn vaak onderhandelbaar, maar wij gaan er in onze berekeningen van uit dat 3 procent kosten op elke storting gangbaar is.”

Voor een eerlijke vergelijking moeten we ook rekening houden met de eindbelasting voor het aanvullend pensioen, die iets meer dan 10 procent bedraagt, en met de solidariteitsbijdrage (2%) en de bijdrage voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering (ZIV) die op de uitkering van het kapitaal worden ingehouden. Met de Wijninckx-bijdrage, die in 2018 verdubbelt tot 3 procent, houden we geen rekening. Die bijzondere bijdrage wordt enkel aangerekend op zogenoemde “buitensporige stortingen” voor het aanvullend pensioen.

In de vergelijking gaan we er ook van uit dat de werknemer het extra loon niet meteen opsoupeert, maar het investeert tegen hetzelfde rendement als de groepsverzekering (1,75%). Als hij het geld op een spaarboekje zet, krijgt hij daar veel minder intrest op. Is hij een actieve belegger, dan kan hij misschien een hoger rendement halen. Een rendement van 1,75 procent per jaar is het wettelijke minimum dat de werkgever zijn werknemers gemiddeld moet garanderen op de stortingen voor het aanvullend pensioen. Uit die berekening blijkt dat een storting voor het aanvullend pensioen op lange termijn het meest opbrengt (zie tabel Kiezen tussen hoger loon en extra aanvullend pensioen).

Zorg zelf voor een deftig pensioen

De keuze

Een werknemer kan de keuze voor een aanvullend pensioen niet altijd zelf maken. Een aanvullend pensioen voor werknemers wordt bijvoorbeeld georganiseerd op het niveau van de sector of het bedrijf. Een werknemer van een onderneming met een pensioenplan is verplicht zich daarbij aan te sluiten. Als zijn werkgever daarvoor nog geen initiatief heeft genomen, heeft hij geen toegang tot de tweede pensioenpijler.

Andries: “Volgens de recentste cijfers storten werkgevers voor arbeiders en bedienden ongeveer 4 procent van het vaste loon in een groepsverzekering van de onderneming. Voor kader- en directieleden is dat 5 en 7 procent. Daarnaast zijn er nog veel relatief jonge sectorplannen, waar de bijdragevoet lager dan 1 procent ligt.”

In het regeerakkoord staat wel dat de regering aan de sociale partners vraagt te bekijken of een percentage van de loonstijgingen naar hogere bijdragen voor het aanvullend pensioen kan gaan, tot alle sectoren minimaal 3 procent van het loon van de werknemers zouden storten.

Andries wijst erop dat de sociale partners nog voor een andere uitdaging staan. Vanaf 2025 mag ook voor de bijdragen voor het aanvullend pensioen geen onderscheid meer worden gemaakt tussen arbeiders en bedienden. Dat is een gevolg van de invoering van het eenheidsstatuut sinds 1 januari 2014.

‘Misschien kan een vijftigjarige werknemer met een brutoloon van 5000 euro het wel met 1000 euro per maand minder redden.’

Misschien wil de werknemer zelf meer van zijn loon opzijzetten voor een aanvullend pensioen. “Neem een vijftigjarige werknemer met een brutoloon van 5000 euro. Misschien kan hij het wel met 1000 euro per maand minder redden”, stelt Xavier Baeten, die professor is aan Vlerick Business School en onderzoek doet naar de verloning van werknemers. “Waarom zou je die werknemer als overheid niet aanmoedigen om extra geld opzij te zetten voor zijn oude dag? Je moet vermijden dat mensen in armoede eindigen zodra ze met pensioen zijn.”

Daar wordt op het kabinet van minister Daniel Bacquelaine volop aan gewerkt. “De mogelijkheid voor de werknemers om, onder bepaalde voorwaarden, op eigen initiatief een vrij aanvullend pensioen van de tweede pijler op te bouwen zal in 2018 worden gecreëerd”, staat in de beleidsnota voor 2018. De bedoeling is dat werknemers aan hun werkgever kunnen vragen een deel van hun loon af te houden – of iets extra’s, als er al een pensioenplan is – en daarmee stortingen te doen voor het vrij aanvullend pensioen.

“De werknemers zullen binnen bepaalde grenzen vrijwillig beslissen over het bedrag van deze inhoudingen. De fiscale voordelen zullen dezelfde zijn als deze die van toepassing zijn op de persoonlijke bijdragen gestort in de aanvullend pensioenen ingericht door de werkgevers”, staat nog in de nota. Voorlopig bestaat die mogelijkheid nog niet en moeten werknemers die bij hun werkgever geen pensioenplan hebben, zich beredderen met pensioensparen – de derde pijler van het pensioen – of met langetermijnsparen.

De noodzaak

De ministerraad besliste begin oktober ook dat alle zelfstandigen vanaf 2018 toegang moeten krijgen tot de tweede pensioenpijler. Tot nu hebben enkel zelfstandige bedrijfsleiders – anders gezegd: zelfstandigen met een vennootschap – toegang tot het aanvullend pensioen. Het dossier zou nog voor het jaareinde naar het parlement gaan.

De 432.500 zelfstandigen zonder vennootschap kunnen vandaag wel al storten voor een vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ), maar die premies zijn beperkt tot 8,17 procent van hun inkomen, met een absoluut plafond op 3127,24 euro in 2017.

‘Vanaf 2018 kunnen alle zelfstandigen en meewerkende echtgenoten zo veel geld storten als ze willen in een pensioentoezegging voor zelfstandigen.’

Vanaf 2018 kunnen alle zelfstandigen, meewerkende echtgenoten, zelfstandige helpers en zelfstandigen in bijberoep zo veel geld storten als ze willen in een pensioentoezegging voor zelfstandigen. Ze kunnen daarnaast ook blijven storten voor het vrij aanvullend pensioen. Ze moeten wel rekening houden met de 80 procentregel. Die bepaalt dat de optelsom van het wettelijk en het aanvullend pensioen niet hoger mag liggen dan 80 procent van het laatste normale inkomen.

De stortingen voor zo’n pensioentoezegging voor zelfstandigen geven recht op een belastingvermindering van 30 procent, net zoals dat nu het geval is voor zelfstandige bedrijfsleiders (zie tabel Meer aanvullend pensioen voor zelfstandigen). De premies zijn onderworpen zijn aan een premiebelasting van 4,4 procent.

“Zeker voor zelfstandigen is het wettelijk pensioen ontoereikend. Wie zijn huidige levensstandaard projecteert op de periode na zijn pensioen, stelt vast dat zijn wettelijk pensioen niet zal volstaan om die levensstandaard aan te houden”, zegt Mandaglio. “Het fiscaal aangemoedigde pensioensparen laat toe iets bijkomend op te bouwen, maar vaak volstaat ook dat niet.”

Zorg zelf voor een deftig pensioen

Ook voor ambtenaren

Het pensioen van zelfstandigen is vaak slechts de helft van het pensioen van werknemers. Het pensioen van ambtenaren ligt hoger dan dat van werknemers, maar er moet wel een onderscheid worden gemaakt tussen contractuele en statutair benoemde ambtenaren.

“Bij de lokale besturen ontvangen contractuele personeelsleden een wettelijk pensioen dat tot de helft lager kan zijn dan dat van hun statutair benoemde collega’s met een vergelijkbare verloning en loopbaan”, legt Marijke De Lange uit, die zich als stafmedewerker gemeentepersoneel bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) bezighoudt met die problematiek.

Ongeveer 55.000 contractuele lokale ambtenaren bouwen al een aanvullend pensioen op. De bijdragen variëren van 1 tot 6 procent van het loon, maar de meeste lokale besturen storten slechts 1 procent van het loon van hun medewerkers in een groepsverzekering.

De regering wil lokale besturen aanmoedigen de tweede pijler van het pensioen voor hun contractuele ambtenaren verder uit te bouwen. Ze wil daarom een korting geven op de responsabiliseringsfactuur, die de lokale overheden moeten betalen als er te weinig ambtenaren actief zijn om de pensioenlast van de gepensioneerde ambtenaren te betalen.

De Lange vindt die financiële stimulans voor de tweede pensioenpijler voor lokale contractuele ambtenaren geen goed idee. “Lokale besturen zijn zelf belast met de financiering van hun ambtenarenpensioenen. De korting van het ene bestuur wordt dus betaald door een verhoging van de ambtenarenfactuur van het andere bestuur. Hier speelt een typisch mattheuseffect.”

De federale en de Vlaamse regering gaan naar eigen zeggen zelf het goede voorbeeld geven door een aanvullend pensioen in te voeren voor de contractuele personeelsleden, voor wie minstens 3 procent van het loon wordt opzijgezet.

De drie pijlers van het pensioen

De eerste pijler van het pensioen is het wettelijk pensioen. In België draagt de werkende bevolking een deel van zijn loon af aan de overheid om de pensioenen van de bevolking op rust te betalen. Minister van Pensioenen Daniël Bacquelaine wil tegen 2025 een pensioen met punten invoeren, waarbij elk gewerkt jaar een punt oplevert – of zelfs meer punten voor wie een zwaar beroep uitoefent. Langdurig werklozen sprokkelen minder punten.

De tweede pijler van het pensioen is het aanvullend pensioen dat werknemers collectief opbouwen via het pensioenplan van hun werkgever of hun sector. Zo’n plan kan worden uitbesteed aan een verzekeraar, met een groepsverzekering, of aan een pensioeninstelling, met een pensioenfonds. De regering wil dat zo veel mogelijk werkende mensen toegang krijgen tot een aanvullend pensioen. Daarom neemt ze maatregelen om de mogelijkheden uit te breiden voor zelfstandigen, contractuele ambtenaren en werknemers. Naar schatting 3,4 miljoen Belgen bouwen een aanvullend pensioen op.

De derde pijler van het pensioen is het individuele pensioensparen. Iets minder dan 3 miljoen Belgen stort op eigen initiatief geld in een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering. Tot hun 65ste kunnen ze van elke storting tot 940 euro 30 procent terugkrijgen via hun belastingafrekening. Vanaf 2018 kunnen pensioenspaarders er ook voor kiezen meer dan 940 euro te storten, maar dan krijgen ze slechts 25 procent belastingvermindering op het hele bedrag en met een maximum tot 1200 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content