‘Met zwart geld kom je niet meer weg’

© iStock
Karel Anthonissen Gewestelijk directeur bij de BBI

Wie een volledige aflaat vraagt, moet ook maar alles opbiechten. Dat zegt Karel Anthonissen, gewestelijk directeur van BBI-Gent.

Tot mijn genoegen krijgen beleggers die nog een witwasprobleem hebben opnieuw een regularisatiemogelijkheid. De regeling is strenger dan die van 2013. Simpel gesteld mocht zwart geld in 2013 worden gewit tegen 35 procent, nu moet het, en het tarief loopt de volgende jaren op naar 36 procent en meer. Ondanks de vrijblijvendheid in 2013 heb ik daar toen uitvoerig reclame voor gemaakt, onder meer enkele keren in deze column. De minister van Financiën stak er geen vinger naar uit, maar er kwam toch veel binnen, ook tegen het tarief van 35 procent op zogenoemd verjaard kapitaal.

De nieuwe, betere regeling brengt ook nieuwe praktische problemen met zich. Sommigen zoeken uitwegen om toch goedkoper weg te komen. Anderen hebben problemen met de bewijslast die nu wordt opgelegd en vrezen dat ze nog eens moeten betalen op verantwoord geld dat vermengd raakte met onverantwoorde sommen.

Er circuleert een techniek waarbij belastingplichtigen in Zwitserland een schenking aan de kinderen voorstellen en die registreren of regulariseren tegen 3 procent. Daarmee is natuurlijk het historische witwasprobleem van de schenkers niet opgelost. Ik wil de bemiddelaars in die zaken – banken, notarissen en advocaten – ertoe aansporen hun cliënten duidelijk te maken dat dit geen volledige oplossing is. Wij hebben in het verleden al te veel onvolledige oplossingen zien passeren en wij hebben al die mensen uitgenodigd nog eens langs te komen voor een ‘bijstorting’. De deur staat opnieuw open dankzij de nieuwe wet. De minister van Justitie zou nu eens zijn vinger moeten opsteken en duidelijk maken wat er kan – en zal – gebeuren met diegenen die dat niet doen.

Met des te meer aandrang zal dan de vraag rijzen wat mensen moeten doen die hun papieren van jaren geleden niet bewaard hebben. Hoe kunnen zij aantonen dat hun kapitaal, dat ze al die tijd verborgen hielden, toch niet helemaal zwart is? Het is dat geld dat de strafrechter verbeurd moet verklaren in het kader van de strafwet op witwassen.

Hoe kunnen mensen aantonen dat hun kapitaal, dat ze al die tijd verborgen hielden, toch niet helemaal zwart is?

De bewijslast voor dat soort confiscatie ligt bij het openbaar ministerie. Maar, zo stelde het Hof van Cassatie in 2001, dat bewijs kan worden geleverd door elke legale herkomst of oorsprong van het kapitaal uit te sluiten. De nieuwe regularisatiewet, die sinds 1 augustus van kracht werd, zegt daarentegen dat de aangever moet aantonen dat zijn inkomsten en kapitalen hun normale belastingregime hebben ondergaan. Logisch: wie een volledige aflaat vraagt, moet ook maar alles opbiechten. Het artikel 11 van de regularisatiewet stelt dat een en ander moet worden aangetoond “aan de hand van een schriftelijk bewijs, desnoods aangevuld met andere bewijsmiddelen”.

Het doel van die regel is duidelijk: met zwart geld kom je niet meer weg. Tegelijk kan ik nu de bemiddelaars in die zaken, de advocaten en de ambtenaren van de fiscus aansporen de moed te hebben om geloofwaardige verklaringen te aanvaarden.

Laten we afsluiten met een voorbeeld van dat ‘moedige midden’. Een echtpaar heeft in 2009 in Luxemburg een beleggingsportefeuille van 3 miljoen euro overgebracht naar een zogenoemd veilige tak 23-spaarverzekering. Beiden zijn gepensioneerde zelfstandigen die in het verleden de mogelijkheid hadden om wat in het zwart te doen. Dat zij hun kapitaal verborgen hadden, zal niet in hun voordeel spelen voor de strafrechter. Bij hun pensionering in 2006 heeft de Sociale Kas voor Zelfstandigen een document afgeleverd met alle aangegeven inkomsten, in veertig jaar samen 1,5 miljoen euro. Dat is niet weinig en alvast een ‘schriftelijk bewijs’ van iets. Meer papieren hebben zij niet meer.

Aan de ene kant moet je de moed hebben om te zeggen dat de situatie niet met 100.000 euro kan worden opgelost. Van de andere kant is het even moedig te aanvaarden dat het geen 36 procent op de volle 3 miljoen hoeft te zijn. Ik denk dat daar een middenweg kan worden gevonden in het aanvaarden van een vermoedelijk spaaroverschot van wat die mensen in hun carrière hebben aangegeven. Dat bewijsproces hoorde altijd al bij wat in het fiscale jargon de ‘indiciaire afrekening’ heet. De controleurs zijn daarmee vertrouwd en in plaats van over één, drie of zeven jaar kunnen we dat in dit voorbeeld dan eens doen over veertig jaar.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content