Hoe spaarders en beleggers vanaf 2018 beter beschermd worden

© Dino
Ilse De Witte
Ilse De Witte Redacteur bij Trends

Verscheidene Europese richtlijnen moeten vanaf volgend jaar een betere bescherming van de spaarders en de beleggers afdwingen. Een overzicht van de belangrijkste wijzigingen.

Volgend jaar veranderen de regels voor de verkoop van beleggingsproducten. Dat zal tot gevolg hebben dat u een beter zicht krijgt op alle kosten. Uw beleggingsadviseur zal nog meer dan vroeger moeten bewijzen dat hij handelt in uw belang, en niet uit eigenbelang. En de ontwikkelaars van nieuwe producten moeten de consument vooropstellen, en dus niet hun eigen winst.

1 Winst voor de bank, of winst voor u

De fabrikanten van financiële producten proberen de verkoop van hun producten te stimuleren door beloningen te geven aan de verkopers. Als u bij een bank een beleggingsfonds koopt, stort de beheerder van dat fonds een deel van zijn beheersvergoeding door aan de bank – de zogenoemde retrocessies. De ene fondsbeheerder gunt de bank al wat meer dan de andere. Zo ontstaat een belangenconflict. De bank kan er baat bij hebben u een product te verkopen waaraan ze veel verdient, maar dat niet het beste product voor u is. De nieuwe MiFID II-richtlijn moet vermijden dat financiële tussenpersonen hun advies laten afhangen van de distributievergoedingen die ze opstrijken.

“Onder de huidige MiFID-richtlijn mochten distributievergoedingen enkel nog als de klant erover werd geïnformeerd en als de dienstverlening erdoor verbetert”, stelt Veerle Colaert, hoofddocent financieel recht aan de KU Leuven en specialist in beleggersbescherming. In de praktijk werd die laatste voorwaarde ‘flexibel’ geïnterpreteerd. Zo zouden distributievergoedingen de dienstverlening aan de klant ten goede komen, omdat ze de dienstverleners ertoe zouden aanzetten een ruimer gamma van producten in de etalage te zetten. Vroeger boden de meeste Belgische banken enkel producten van het eigen huis aan.

Een strengere aanpak drong zich op. Groot-Brittannië, Nederland en Italië voerden enkele jaren geleden al een verbod op distributievergoedingen in. Maar zo’n verbod heeft ook ongewenste neveneffecten. Colaert: “Als de adviseur van de leveranciers van beleggingsproducten geen betalingen meer mag ontvangen, moet hij de klant een aparte factuur voor zijn beleggingsadvies sturen. De klanten zijn dat niet gewend en daar ook niet altijd toe bereid. Vooral mensen met kleine beleggingsportefeuilles blijven op die manier verstoken van advies.”

Betaald advies

De onafhankelijke adviseurs mogen enkel nog kleine voordelen in natura ontvangen die de dienstverlening kunnen verbeteren”

“Er is voor de hervorming van MiFID lang gesproken over een totaal verbod op distributievergoedingen”, vertelt Colaert. “Er is ook hard tegen gelobbyd. Uiteindelijk is gekozen voor de gulden middenweg.” MiFID II maakt een onderscheid tussen betaald en onbetaald advies. Als u betaalt voor onafhankelijk advies of voor vermogensbeheer, is er een strikt verbod op distributievergoedingen.

“De onafhankelijke adviseurs mogen enkel nog kleine voordelen in natura ontvangen die de dienstverlening kunnen verbeteren, zoals opleidingen met eventueel een lunch. Die mogen geen aanleiding geven tot een belangenconflict. Die voordelen in natura moeten bovendien worden meegedeeld aan de klant. Alle andere vergoedingen die de dienstverleners ontvangen, moeten onmiddellijk worden doorgestort naar de klant”, zegt Colaert.

Een adviseur mag zich enkel onafhankelijk noemen als hij een voldoende ruim aanbod aan zijn klanten voorstelt, en geen retrocessies of andere distributievergoedingen krijgt. “Het blijft mogelijk beleggingsadvies aan te bieden dat niet aan die voorwaarden voldoet, maar dan mag de adviseur zich niet profileren als onafhankelijk”, legt Colaert uit.

Onbetaald advies

Als u een lokaal bankkantoor binnenstapt en daar om advies vraagt, weet u dat u daar wellicht geen onafhankelijk advies krijgt en dat u er met een product naar buiten stapt dat in huis of door een partner van de bank is ontwikkeld. “De bank moet nog altijd nagaan welk type beleggingsproduct voor u geschikt is, maar ze hoeft niet te checken of er betere producten van hetzelfde type voorhanden zijn bij andere leveranciers”, zegt Colaert.

Daarnaast zijn er instellingen die een beleid van execution only hanteren. Dat betekent dat ze gewoonweg geen advies geven. Ook zij mogen nog altijd retrocessies of andere stimulansen ontvangen van productontwikkelaars, zolang ze hun klanten daarover informeren.

Colaert vindt het vreemd dat de strenge aanpak van MiFID II zijn evenknie niet vindt in de regelgeving voor verzekeringsproducten. “De richtlijnen voor de distributie van verzekeringen zijn veel liberaler en gaan uit van het omgekeerde principe als MiFID II. Distributievergoedingen zijn toegelaten, tenzij ze in strijd zijn met het belang van de cliënt. MiFID II gaat ervan uit dat zulke vergoedingen strijdig zijn met de belangen van de klant.”

Colaert wijst erop dat de nationale wetgevers wel nog strengere maatregelen kunnen nemen tegenover verzekeraars. Zo onderwierp de Belgische financiële toezichthouder FSMA de verzekeraars en de verzekeringstussenpersonen enkele jaren geleden al aan dezelfde gedragsregels als de banken en de beleggingsondernemingen, zonder dat Europa daarom vroeg. “Het is afwachten of de Belgische wetgever ook deze keer strenger is.”

2 Kleine procentjes, grote centjes

“Verscheidene studies hebben aangetoond dat beleggers te weinig rekening houden met de impact van de kosten op het rendement. Daarom wordt in de nieuwe MiFID-richtlijnen hard gehamerd op de kosten”, zegt Colaert. De kosten moeten voorafgaand aan elke dienstverlening duidelijk worden gemaakt aan de klant. De bank moet ook elk jaar de optelsom van alle kosten over het voorbije jaar maken en die presenteren aan haar klanten.

Daarnaast moet een uitsplitsing gebeuren van de kosten voor beleggingsdiensten en voor beleggingsproducten. “Als er retrocessies of andere distributievergoedingen zijn ontvangen, moet de financiële dienstverlener die apart vermelden als onderdeel van de kosten voor beleggingsdiensten”, voegt Colaert eraan toe.

Vanaf januari mag uw bank niet meer louter communiceren over de kosten in procenten, en moet ze die ook in geld uitdrukken. Vooral beleggers met een grote portefeuille zullen daardoor met hun neus op de feiten worden gedrukt. Met 3 procent instapkosten voor een beleggingsproduct kunt u nog wel leven. Maar als u hoort dat er van elke 10.000 euro die u wilt investeren 300 euro bij uw bank blijft plakken, zult u zich toch sneller afvragen hoe hard uw bankier heeft gewerkt voor die 300 euro.

3 Een beter beleggersprofiel

Als u bij een bank meer dan een zicht- en een spaarrekening hebt, heeft die bank u ook een beleggersprofiel aangemeten. De Belgische banken maken die profielen op aan de hand van een vragenlijst, waarin ze peilen naar uw financiële slagkracht, uw kennis, uw ervaring en uw doelstellingen. Het ken-uw-klantprincipe stond al ingeschreven in de Europese beleggersrichtlijn MiFID, die in november 2007 van kracht werd. Bankiers moeten hun klanten eerst leren kennen, voordat ze hen producten mogen verkopen die voor hen geschikt zijn. In de perceptie van de klant zijn die vragenlijsten vaak een administratieve last, die meer dienen om ervoor te zorgen dat de bankiers juridisch zijn ingedekt dan om de klant te leren kennen.

Er zal in de toekomst frequenter, en mogelijk zelfs bij elke transactie, worden gecheckt of het beleggingsprofiel nog wel adequaat is

“Wij kunnen dat proces voor beide partijen efficiënter en aangenamer maken”, zegt Dieter Haerens, medeoprichter van Harmoney, een start-up die een methode heeft ontwikkeld die slechts tien minuten in beslag neemt en die de banken evenveel informatie geeft als de vragenlijsten. Het digitale platform van Harmoney wordt uitgetest bij verscheidene banken en vermogensbeheerders, en het wordt binnenkort in gebruik genomen. “De vragenlijsten zijn nooit opgelegd door de toezichthouders. Bovendien stellen we vast dat de nieuwe lijsten exploderen. Ze worden bijgestuurd, omdat er lessen worden getrokken uit ervaringen uit het verleden, of omdat de toezichthouder FSMA opmerkingen had bij controles.”

Volgens Haerens zijn veel beleggersprofielen niet meer up-to-date. “Er is vaak een achterstand bij de financiële instellingen en daardoor krijgen klanten mogelijk advies op basis van verouderde profielen. Er zal in de toekomst frequenter, en mogelijk zelfs bij elke transactie, worden gecheckt of het beleggingsprofiel nog wel adequaat is.”

4 Ken uw doelgroep

Colaert stipt aan dat MiFID II niet veel verandert voor de opmaak van de beleggersprofielen. Er is wel een belangrijke nieuwigheid voor het product. “Om producten beter op de klanten af te stemmen, vraagt MiFID II dat productleveranciers vanaf het ontwerp de doelgroep ervan bepalen. Is het een product voor de professionele of de particuliere belegger? Is er veel of weinig financiële kennis voor nodig? Wat is de risicobereidheid van de doelgroep? Kan dat product enkel via advies of ook via execution only worden gekocht?”

De verkoper van de producten moet ook rekening houden met die doelgroepbepaling, en als er geen doelgroepbepaling van de producent is, zelf de doelgroep vaststellen. Ken-uw-doelgroep komt boven op ken-uw-klant. “De distributeur mag in principe enkel verkopen aan klanten die in de doelgroep vallen. Hij moet daarbovenop rekening houden met de individuele kenmerken van de klant”, weet Colaert.

Met MiFID II komt er ook nog een ‘verslagplicht’ voor de beleggingsadviseur bij. Vroeger kon een private bankier de telefoon nemen en toestemming vragen aan zijn klant om een bepaald aandeel te kopen. Vanaf volgend jaar moet hij een schriftelijk verslag kunnen voorleggen dat de klant heeft ondertekend, waarin hij voor het verrichten van de transactie uitlegt hoe die aandelentransactie spoort met de doelstellingen, de voorkeuren en de kenmerken van de klant.

5 Fondsen en verzekeringen gelijker behandeld

“Fondsen, die MiFID-plichtig zijn, waren in het verleden communicerende vaten met beleggingsverzekeringen. Die zijn niet-MiFID-plichtig”, zegt Colaert. Ze bedoelt daarmee dat tussenpersonen de strengere regels voor beleggingsfondsen konden ontwijken door meer levensverzekeringen te verkopen waarvan het rendement gekoppeld is aan beleggingsfondsen. Onderliggend gaat het om dezelfde beleggingen, maar voor de verkoop van beleggingsverzekeringen gelden minder strenge regels dan voor fondsen.

De manier waarop de kosten moeten worden vermeld, is ook controversieel

“Europa wilde daarom de regels voor de verzekeringsproducten zo veel mogelijk gelijktrekken met de MiFID II-regels voor beleggingsproducten”, legt Colaert uit. Door het sterke gelobby van de verzekeringssector zijn er uiteindelijk toch nog verschillen in de regelgeving geslopen, maar zowel met de richtlijnen over de verdeling van verzekeringsproducten (IDD) als met de invoering van een gestandaardiseerde informatiefiche (PRIIPS) worden toch al belangrijke stappen gezet voor een gelijk speelveld voor beleggingsverzekeringen, fondsen en andere beleggingsproducten.

Die gestandaardiseerde informatiefiche, van maximaal drie A4-pagina’s, moet er vanaf 1 januari liggen voor alle ‘complexe’ beleggingsproducten. Dat zijn onder meer tak23-beleggingsverzekeringen, maar ook andere gestructureerde en afgeleide producten. Voor de meeste beleggingsfondsen bestaat zo’n gestandaardiseerde informatiefiche, op maximaal twee A4-pagina’s, al langer. Voor die fondsen geldt minstens tot 2019 een vrijstelling van de PRIIPS-richtlijn.

De pressiegroep Efama, van de Europese fondsensector, heeft veel kritiek op de standaardfiche voor complexe producten. In plaats van historische rendementen moeten op de fiche de verwachte toekomstige rendementen worden gegeven volgens drie scenario’s: het slechtst denkbare, het best denkbare en een neutraal scenario. De manier waarop de kosten moeten worden vermeld, is ook controversieel. Instapkosten moeten bijvoorbeeld worden uitgesmeerd over de aangeraden looptijd. Dat bemoeilijkt de vergelijking van de kosten van producten met verschillende looptijden, vindt Efama.

“Ik ben het daarmee niet eens”, reageert Colaert. “Uiteraard zullen dezelfde instapkosten zwaarder wegen voor een product met een korte dan voor een product met een lange looptijd. Maar het is net de bedoeling dat dit duidelijk wordt voor de cliënt. De moeilijkheid is vooral dat de jaarlijkse kosten hoger zijn dan vermeld op de fiche, als de klant de aangeraden looptijd niet volmaakt.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content