Stijn Baert: ‘De overheid moet ervoor zorgen dat werken in ons land effectief loont’

Stijn Baert © Emy Elleboog
Bart Vereecke redacteur MoneyTalk en Trends

Iedere week stelt MoneyTalk drie vragen aan een econoom over de actualiteit. Deze week laat Stijn Baert, professor arbeidseconomie aan de Universiteit Gent, zijn licht schijnen over de polarisering op de arbeidsmarkt, het tekort aan hoogopgeleide migranten en het ondernemersstatuut.

Het einde van de zomer is voor veel jonge mensen het moment om zich in te schrijven aan een hogeschool of universiteit. In de nabije toekomst zal België echter kampen met een tekort aan hoogopgeleiden. Hoe komt dit? En kunnen jongeren die uit het secundair onderwijs komen en een (studie)keuze moeten maken, inspelen op die tendens?

STIJN BAERT: “Het tekort aan hoogopgeleiden is een van de gevolgen van de twee grote tendensen die de arbeidsmarkt tekenen. Ten eerste is er de vergrijzing: veel mensen die nu nog deel uitmaken van de beroepsbevolking zullen binnenkort op pensioen gaan en zodoende de arbeidsmarkt verlaten. Daardoor komen in het algemeen veel banen vrij.

Het is de groep van gemiddeld geschoolde werkkrachten die uit de boot dreigt te vallen.

“Ten tweede is er de digitalisering. Die zorgt voor een polarisatie van de arbeidsmarkt, waarbij de vraag naar zowel hoog- als laagopgeleiden zal stijgen. Bepaalde jobs voor laagopgeleiden, bijvoorbeeld vuilnis ophalen, zijn minder gevoelig voor robotisering. Hoogopgeleide profielen zijn nodig om in een technologische omgeving intellectueel het verschil te maken. Het is de groep van gemiddeld geschoolde werkkrachten die uit de boot dreigt te vallen. De mismatch tussen vacatures en werklozen bestaat al en zal een belangrijke uitdaging worden op de arbeidsmarkt.

“Een omschakeling van beroepsgericht naar competentiegericht onderwijs kan een deel van de oplossing zijn. Zeker in de bestrijding van langdurige werkloosheid zie ik daar mogelijkheden. Mensen die over een gegeven set aan vaardigheden beschikken, zouden voor veel meer banen kunnen solliciteren. Voorlopig blijven werkgevers echter nog te veel waarde hechten aan specifieke diploma’s.

“Voor wie zeker wil zijn dat hij of zij met het behaalde diploma onmiddellijk aan de slag kan gaan, kan het inderdaad nuttig zijn rekening te houden met de algemene context. Een opleiding voor een knelpuntberoep biedt de beste garantie op een job. De VDAB publiceert elk jaar een lijst met knelpuntberoepen, waarvoor er meer vacatures dan kandidaten zijn.

“Het valt op dat die lijst over de jaren heen relatief ongewijzigd blijft. Ze omvat voornamelijk technische profielen, zoals ingenieur, lasser of ICT-medewerker. Voorts is er ook een tekort aan beroepen uit de gezondheidssector en aan specifiekere jobs, zoals vrachtwagenchauffeurs en chef-koks. Het feit dat de lijst met knelpuntberoepen weinig verandert, suggereert natuurlijk wel dat er weinig rekening mee wordt gehouden. De reden is dat veel van die banen een aantal ongunstige arbeidsomstandigheden bieden.

“Jongeren kunnen dus zeker kiezen voor een opleiding die hun in zekere mate een garantie op een job biedt. Uit economisch standpunt zou het ook ideaal zijn als er bij de studiekeuze voorrang werd gegeven aan knelpuntberoepen. Het zou de efficiëntie op de arbeidsmarkt vergroten en positieve gevolgen hebben voor de welvaart in ons land. In dat opzicht kan je dus ook argumenteren dat de overheid deze beroepen aantrekkelijker moet maken.

“Maar we mogen niet vergeten dat economische efficiëntie en welvaart slechts middelen zijn, en geen doel op zich vormen. Mensen moeten volgens mij geen maximalisatie van economische efficiëntie nastreven, maar een maximalisatie van geluk. Dat kan leiden tot de keuze voor een studierichting die minder garantie op werk biedt, maar die wel dichter aanleunt bij de interesses en de talenten van de student in kwestie.”

Het tekort aan hoogopgeleiden in de eigen bevolking zou opgevangen kunnen worden door hooggeschoolden uit het buitenland aan te trekken. Uit een studie die Randstad door het Duitse onderzoeksinstituut IZA liet uitvoeren, blijkt echter dat België daarin slecht scoort. Wat is volgens u de oorzaak? En hoe kan de overheid daar iets aan doen?

BAERT: We zien inderdaad dat de huidige migrantenpopulatie, met inbegrip van de recentere vluchtelingenstroom uit conflictgebieden, voornamelijk uit laagopgeleiden bestaat. Het probleem is dat in België geen sprake is van een doelgerichte arbeidsmigratie. Er zijn wel wat losse maatregelen, zoals een voordelig fiscaal regime voor expats, maar een structurele aanpak ontbreekt.

“Ik zie twee noodzakelijke elementen voor een succesvolle arbeidsmigratie. Ten eerste zou ons land actief de profielen moeten aantrekken waar we nood aan hebben en die complementair zijn met onze eigen beroepsbevolking.

Globaal moeten we meer naar een ‘quid pro quo‘ beleid, dat mensen activeert en profielen aantrekt die wensen bij te dragen tot de economie.

“Ten tweede dringen verdere hervormingen in de sociale zekerheid zich op. Werkloosheidsuitkeringen moeten mijns inziens nog meer degressief zijn. In de eerste maanden van de werkloosheid moeten ze hoger zijn dan nu, maar ze moeten sneller en forser afnemen in de volgende maanden. Bovendien dienen ze nauwer samen te hangen met wat men voordien in de arbeidsmarkt presteerde. Globaal moeten we meer naar een ‘quid pro quo‘-beleid, dat mensen activeert en profielen aantrekt die wensen bij te dragen tot de economie. De overheid moet ervoor zorgen dat werken in ons land effectief loont. Een land met een te onvoorwaardelijke sociale zekerheid schrikt hoogopgeleide buitenlanders mogelijk ook af, omdat ze weten dat zij vooral zullen moeten bijdragen aan een systeem waarvan ze in principe minder gebruik zullen maken.

“Ook de integratie van vluchtelingen op onze arbeidsmarkt wordt niet doortastend genoeg aangepakt. Dat komt doordat we als samenleving – kiezers en dus ook de politiek – op twee gedachten hinken. Enerzijds willen we wel gebruikmaken van het potentieel van bijvoorbeeld hoogopgeleide vluchtelingen. Anderzijds willen we de vluchtelingen niet lang hier houden en zien we hun verblijf in ons land nog altijd als een tijdelijk gegeven. Daardoor biedt de vluchtelingencrisis op dit moment dus niet echt een oplossing voor het tekort aan (hoogopgeleide) werkkrachten.”

De arbeidsmarkt kwam natuurlijk ook uitgebreid aan bod in het zomerakkoord. Slaagt de regering erin het ondernemersstatuut aantrekkelijk te maken?

BAERT: Ik ben niet gespecialiseerd in ondernemerschap, maar het is duidelijk dat ondernemers bovenal behoefte hebben aan drie zaken. Ten eerste moet aan ondernemen iets te verdienen vallen. Belastingen op de arbeid en het kapitaal die worden ingezet, moeten dus van een aanvaardbaar niveau zijn. Ten tweede moeten de administratieve drempels, die ondernemerschap tijdrovend maken, zo laag mogelijk zijn. Ten slotte moet de samenleving bereid zijn deels de risico’s die met ondernemen gepaard gaan, te dekken – een faillissement als ondernemer mag niet het faillissement als mens betekenen.

“Wat de eerste voorwaarde betreft, is het zomerakkoord zeker een stap in de goede richting. Ik denk dan aan de verlaging van de vennootschapsbelasting voor kleinere – en dus startende – ondernemingen. Ook positief zijn de hervormingen in de arbeidsmarkt, waaronder de herinvoering van de proefperiode, de versoepeling van de regels in de e-commerce en de bijkomende mogelijkheden voor flexi-jobs. Allemaal samen maken die maatregelen de kostprijs van de arbeid die ondernemers inzetten toch aanzienlijk lager.

De schulden die de overheid nu maakt, zijn de belastingen van morgen en treffen dus de ondernemers van morgen. Dat plaatst de positieve maatregelen uit het zomerakkoord toch in perspectief.

“Toch zijn er twee belangrijke kanttekeningen te maken. Een eerste kritiek betreft het begrotingstekort. De schulden die de overheid nu maakt, zijn de belastingen van morgen en treffen dus de ondernemers van morgen. Dat plaatst de positieve maatregelen uit het zomerakkoord toch in perspectief.

“De regering stelt het begrotingstekort nu voor als een probleem dat als het ware uit de lucht komt vallen en waar niet onmiddellijk een oplossing voor bestaat. Dat is fout: men heeft vijf jaar gehad om te anticiperen op een begrotingstekort. Zeker in het huidige, economisch gunstige klimaat zou de overheid overschotten moeten boeken. Enerzijds hadden de maatregelen die men nu neemt in de arbeidsmarkt en de vennootschapsbelastingen, eerder genomen moeten zijn. Anderzijds had men verder kunnen gaan: daar waar men de toegang tot de werkloosheid heeft bemoeilijkt, heeft men nagelaten de toegang tot de ziekteverzekering en het brugpensioen serieus aan te pakken. Het tekort komt niet als een verrassing, het is een gevolg van de nalatigheid op dat gebied.

“Een tweede punt van kritiek op de hervormingen is het feit dat ze ons arbeidsmarktbeleid zeker niet eenvoudiger maken. Neem nu het doelgroepenbeleid, dat weliswaar vooral een regionaal bevoegdheid is. Wanneer werkgevers jonge werknemers, oudere werknemers en personen met een arbeidshandicap aanwerven, betalen ze minder socialezekerheidsbijdragen. Dat is op zich niet verkeerd, maar het doelgroepenbeleid is veel te complex, wordt toegepast op te veel profielen en geeft de werkgevers te veel administratieve rompslomp. Dat werkt contraproductief.

“We hebben een beleid nodig dat zich toespitst op één doelgroep: de laagopgeleiden. Dwars door alle kansengroepen die nu bestaan, blijkt immers dat zij het meest problemen hebben bij het zoeken naar een baan.

“Daarnaast zou er op federaal niveau een modulering van het minimumloon op basis van het opleidingsniveau moeten komen. Momenteel is het minimumloon waar een werknemer recht op heeft vlak, op een beperkter minimumloon voorafgaand aan de leeftijd van 21 jaar na. Als de overheid de arbeidskosten voor laagopgeleiden verlaagt, zullen werkgevers sneller geneigd zijn hen aan te nemen. Dat betekent voor alle duidelijkheid niet dat de nettolonen omlaag moeten. De werkloosheidsval, die ontstaat als het financieel voordeliger is niet te werken, moet hoe dan ook vermeden worden.

Partner Content